Annelies Marie Frank en Rutka Laskier werden op dezelfde dag geboren – 12 juni 1929. Door een verrassend toeval bleek niet alleen de datum van hun komst op de wereld, hetzelfde te zijn voor het lot van deze joodse tieners.
De Duitse Annelies Frank en de Poolse Rutka Laskier groeiden op tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze stierven in de concentratiekampen van de nazi’s, waarbij ze beiden hun dagboeken achterlieten – als aangrijpende getuigenissen van de wreedheid van de oorlog zoals die met de ogen van jong volwassen meisjes werden waargenomen.
ANNE
Annelies Marie Frank is de beroemde Anne Frank die, ondanks haar Duitse afkomst, een van de belangrijkste symbolen van Amsterdam werd. Zelf verklaarde ze in haar dagboek haar liefde voor Nederland en haar wens Nederlandse te zijn. Haar familie vluchtte erheen in 1933, nadat in Duitsland de pogroms tegen Joden waren begonnen.
RUTKA
Rutka Laskier bracht het grootste deel van haar leven door in Będzin (in het zuiden van Polen) waar de bevolking voor ongeveer 60% uit Joden bestond. Het werd daarom ook wel het Jeruzalem van Zagłębie genoemd.
Waarschijnlijk zou de wereld nooit over hen gehoord hebben – ze deelden immers het lot van de ontelbare slachtoffers van de Holocaust – ware het niet dat ze als pubers in hun oorlogsdagboeken schreven over de toenmalige dagelijkse situatie en daarbij ook de eigen kenmerkende problemen van het volwassen worden.
Anne’s aantekeningen, opgesteld tussen 12 juni 1942 en 1 augustus 1944, zijn niet slechts een treffend voorbeeld van uitstekende dagboekliteratuur (en ook van goede psychologische en sociologische observaties), maar ze werden ook nog, in 2009, toegevoegd aan de lijst van de meest waardevolle documenten ter wereld (UNESCO Memory of the World).
Het dagboek van Rutka Laskier bestaat slechts uit een notitieboek van 60 pagina’s met aantekeningen uit de periode van 19 januari tot 24 april 1943, maar het is ook een even waardevolle getuigenis van de Holocaust. Hierbij moet opgemerkt worden dat beide tieners een goede opleiding hadden genoten en beide grote literaire ambities hebben getoond. Anna, die zich schuil hield, schreef observaties, verhalen en essays, Rutka publiceerde in haar dagboek twee verhalen „Winter in het Ghetto” en „In de Bergen”.
De volgende tekst is een poging om het lot, de persoonlijke ervaringen en ervaringen van beide meisjes met elkaar te vergelijken en hun overeenkomsten en universaliteit te laten zien. Dit hoewel de plaatsen en omstandigheden waarin ze verkeerden heel erg verschillend waren. (De citaten van Rutka zijn in de oorspronkelijke spelling).
Biografische basisgegevens
Anne werd in Frankfurt am Main geboren. Haar vader, Otto Frank, was – net als Rutka’s vader – bankier. In 1933 emigreerde de familie, als gevolg van de toenemende pogroms tegen de Joden in Duitsland, om zich in Amsterdam te vestigen, waar Otto de Nederlandse tak van OPEKTY beheerde (leveranciers van pectine en specerijen voor de productie van jam). Het hoofdkantoor van het bedrijf was gevestigd aan de Prinsen-gracht 263-267. In het bijgebouw (het achterhuis) van de familie Frank waren: Anna, haar ouders Otto en Edith en haar oudere zus Margot gedurende twee jaar verborgen (samen met de familie van Pels en de tandarts Fritz Pfeffer). Dit duurde twee jaar, van 6 juli 1942 tot 4 augustus 1944.
Anna’s huis, vierde van links / afb. Nationaal Archief
Op 4 augustus werden ze allemaal gearresteerd en na een verblijf van 4 weken in het kamp in Westerbork kwamen ze, met de laatste trein, aan in het concentratiekamp in Oświęcim. Vandaar ging Anna met haar zus op transport naar Bergen-Belsen, waar ze in februari of maart 1945 aan de tyfus stierf.
Vogens recent onderzoek werd Rutka in Krakau geboren, waar haar ouders een poosje woonden. Begin jaren 1930 verhuisde het meisje met haar ouders, Jakub en Dwojra, van Gdańsk naar Będzin, (waar de ouders vandaan kwamen en waar broeder Joachim, (Henius genoemd), werd geboren. De Laskiers woonden in het stadscentrum, maar na de ingebruikname van het getto in het Warpie-district (in mei 1942) werden ze daarin gehuisvest, later zelfs op een nog ergere plaats – in Kamionki.
Ghetto in Będzin, Modrzejowska Straat, 1942 r. / Wikipedia
Het lot van Rutka, geselecteerd om in Duitsland te gaan werken, had anders kunnen verlopen als ze niet voor een roekeloze ontsnapping (van de eerste verdieping van het gebouw waarin ze gevangen zat) had gekozen. Eind maart 1943 werd het meisje, als dwangarbeidster naaister in Rossners Sheds. Op 1 – 8 augustus 1943 werd ze, als gevolg van de opheffing van dat getto, naar het concentratiekamp in Oświęcim over-gebracht. De datum van Rutka’s dood staat niet vast. Of ze werd op dezelfde dag in de gaskamers vermoord, of – volgens de gevangene in Oświęcim Zofia Minc – eerst pas in december.
Van de beide families hebben slechts de vaders de concentratiekampen overleefd. Jakub Laskier was een der geldvervalsers in het kamp Sachsenhausen (de „Bernhard” -operatie, die is beschreven in de film „Die Counterfeiters 2007”).
De tieners
De beide meisjes waren opgegroeid in een gegoede familie en hebben een uitstekende opleiding genoten. Rutka bezocht de Fürstenberg Middelbare School in Będzin, Anne de Zesde Montessori School in Amsterdam. Anne was een vrolijke, praatgrage en zeer bewegelijke tiener, die meestal veel dingen met humor probeerde te behandelen. Maar ze kon mensen ook vertellen wat ze van hen vond en had waarschijnlijk geen gemak-kelijk karakter. Volgens haar dagboek zag haar omgeving haar anders dan ze wilde:
Anne, 30-01-1943:
„Iedereen vindt me aanstellerig als ik praat, belachelijk als ik zwijg, brutaal als ik ant-woord geef, geslepen als ik een goed idee heb, lui als ik moe ben, egoïstisch als ik een hap te veel eet, overdreven ben als ik grappigs zeg, als ik stil ben; onbeschaamd als ik antwoord, doordraaf als ik een goed idee heb; lui ben als ik moe ben; egoïstisch als ik te veel eet, stom, laf, berekenend, enzovoorts. De hele dag door hoor ik niets anders dan dat ik een onuitstaanbaar wicht ben, en hoewel ik erom lach, doe of ik me er niets van aantrek, kan het me wel wat schelen, zou ik God wel willen vragen om mij een andere natuur te geven, dat niet alle mensen tegen me in het harnas jaagt”.
Een half jaar later voegde ze eraan toe:
„Maar ik zie wel i dat ik meer bereik als ik me een beetje inhoud, in plaats van vast te houden aan mijn oude gewoonte om iedereen rechtuit mijn mening te geven”.
In die zelfde periode maakte ook Rutka een kritische analyse van haar eigen karakter.
Rutka, 29 januari 1943:
„Ze zeggen dat ik intelligent ben, opgeleid (…). Ik ben gek, soms ben ik zo melancho-lisch ingesteld en dan open ik mijn mond alleen om iemand neer te sabelen, ik hou ervan heel veel te sabelen, hoewel ik het maar met mate doe (…). Een andere keer, bijvoorbeeld: vandaag ben ik vol uitbundige vreugde en zou ik de hele dag willen lachen. Dan ben ik zogenaamd een excentrieke gek, omdat ik iedereen graag vertel wat ik van hem vind, wat niet zo gewaardeerd wordt (…) Hoe dan ook, ik vergeet alles wat ik ben en niets zal me veranderen”.
De dagboeken
De directe aanleiding een dagboek te gaan bijhouden was, voor Anne en voor Rutka, verschillend. Anne Frank begon er mee omdat ze het boekje kreeg op haar verjaardag.
Op het schutblad schreef Anne:
„Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand ge-kund heb, en ik hoop dat je een grote vlam voor me zult zijn”. Anne Frank 12 juni 1942.
Anne, 20 juni 1942:
„Het is voor iemand als ik een heel eigenaardige gewaarwording om in een dagboek te schrijven. Niet alleen dat ik nog nooit geschreven heb, maar het komt me zo voor, dat later noch ik, nog iemand anders in de ontboezemingen van een dertienjarig school-meisje belang zal stellen”.
Anne dacht niet dat ze op enig moment zou gaan schrijven voor een publicatie. Ze veranderde van die gedachte na de oproep van de Nederlandse minister van onderwijs, kunsten en wetenschap, Gerrit Bolkestein, die op 29 maart 1944 de Nederlanders vroeg om hun persoonlijke herinneringen en brieven die oorlogstijd bewaren voor archive-ringsdoeleinden te bewaren. Het meisje gehoorzaamde hem en sinds 20 mei begon ze haar dagboek te herschrijven. Sommige stukjes zijn alleen bekend van deze herschre-ven versie. Na de eerste drie maanden namen de vermeldingen van Anne de vorm aan van brieven aan verschillende personages, en dan alleen aan Kitty, omdat ze, zoals ze uitlegde, geen echte vriend had die ze kon vertrouwen. Ze schreef met een favoriete pen (die bij één punt werd vernietigd), in het Nederlands. Ze maakte haar aantekenin-gen aantrekkelijker door er enkele foto’s en tekeningen aan toe te voegen.
Anne’s notities werden niet inbeslag genomen bij de arrestatie van de onderduikers. Op de grond gegooid, werden ze gevonden en bewaard door een Nederlandse vrouw Miep Gies, die (samen met anderen) de joden bevoorraden gedurende die twee jaar.
In 1945 ontving Otto Frank die dagboeken en publiceerde ze in 1947 onder de titel “Het Achterhuis: Dagboekbrieven van 12 juni 1942 – 1 augustus 1944”. Momenteel wordt het Frank familiearchief bewaard in het Joods Museum in Frankfurt.
Rutka begon op 19 januari 1943 haar dagboek te schrijven alsof ze plotseling, door een opwelling, de oorlog beu was. De andere reden was haar gevecht met een dubbelzinnig gevoel voor haar bewonderaar Janek.
Rutka 19 januari 1943:
„Ik kan me niet voorstellen dat het al ’43 is, het vierde jaar van deze hel. De dagen gaan snel voorbij, een tweeling gelijk aan de andere. Elke dag dezelfde walgelijke, kleverige verveling”.
Haar aantekeningen zijn korter, maar in een notitie van maart, legde ze dit als volgt uit:
Rutka, 7 maart 1943:
„Ik begrijp niet waarom ik mijn gevoelens niet op papier kan uiten. Het is erg moeilijk om mezelf te analyseren”.
Ze schreef met een pen of een potlood en het karakter van haar schrift weerspiegelt perfect de gemoedstoestand van het meisje. Op rustigere momenten is het mooi, bijna kalligrafisch, maar soms worden de pagina’s met losse letters vol geschreven, die soms moeilijk te lezen en krijgt men de indruk krijgen dat er een traan op het papier viel …
Schrijven was ook een soort van therapie voor haar. Op 27 januari 1943 merkte ze op:
Genoeg te schrijven. Maar merkte dat ik me veel gemakkelijker voelde, als ik het aan iemand heb opgebiecht.
Rutka schreef niet voor publicatie, maar ze wilde wel dat haar dagboek zou overleven. Ze wilde het ergens in het huis in het getto verbergen, aan de toenmalige Kasener-strasse 13 (tegenwoordig 1 Maja-straat), waarin de Laskiers tijdelijk leefden. Het huis was eigendom van de familie Sapiński. Op dat moment werd het huis bezocht door de dochter van de eigenaar, Stanisława Sapińska, die vriendschap sloot met het joodse meisje en haar op de spleet attendeerde in de houten trap. Beeld: Stanisława Sapińska.
Still uit de film “Pamiętniki Rutki Laskier”, BBC. Rechts Zahava Scherz, halfzus van Rutka
Na terugkeer, toen de Laskiers al naar Auschwitz waren vervoerd, vond Stanisława het dagboek dat een soort wonder was omdat het huis volledig werd uitgeplunderd en geroofd. Dit werd echter pas in 2006 bekendgemaakt. Jakub Laskier heeft het dagboek van zijn dochter nooit gekend, maar Rutka’s halfzus Zahava Scherz (die na de oorlog in Israël is geboren) zag het wel. Dat document werd door mevrouw Sapińska overge-dragen aan het Yad Vashem-instituut in Jeruzalem en is ook in verschillende talen vertaald en gepubliceerd.
De oorlog
De oorlog neemt veel ruimte in de dagboeken van Anne en Rutka, maar die wordt duidelijk door elk van hen in een ander licht getoond. Rutka kon vrij rondlopen in het getto, dus ze was een ooggetuige van veel van de Duitse bestialiteiten. Na de beschrij-ving van haar ontsnapping, schreef ze:
Rutka, 6 februari 1943:
„Dat was alles, oh, ik vergat het allerbelangrijkste: ik zag een soldaat een paar maanden oude baby uit de handen van zijn moeder grissen en met alle kracht het hoofd van het kind op de straatlamp slaan. De hersenen spatten op de lantarenpaal, de moeder werd gek, ik schrijf het met onverschilligheid, alsof ik een ervaren soldaat was, terwijl ik nog steeds zo jong ben, ik ben veertien jaar oud en ik heb nog niet veel gezien in mijn leven en toch ik ben nu al zo ongevoelig”.
De opening van deze dag begint met een verbijsterende onthulling van haat jegens de Duitsers:
Rutka, 6 februari 1943:
„Er is iets in me gebroken. Wanneer ik Duitsers passeer, krimpt alles in mij samen, ik weet niet of het uit angst of haat is dat ik hen zou willen mishandelen, die vrouwen en kinderen die hun salonhonden tegen ons ophitsen. Om harder en harder te slaan en te stikken …”
Anne heeft nog nooit zo’n scène meegemaakt. Tot de sluiting in de schuilplaats aan de Prinsengracht 263-267 raakte de oorlog haar persoonlijk alleen door verbodsbepalingen betreffende joden:
Anne, 20 juni 1942:
„Na mei 1940 waren de goede tijden voorbij: eerst was er de oorlog, toen de capitulatie en vervolgens de komst van de Duitsers en toen begonnen de problemen voor de Joden. Onze vrijheid werd ernstig beperkt door een reeks anti-Joodse decreten: Joden moesten een gele ster dragen; Joden moesten hun fietsen inleveren; Het was joden verboden de trams te gebruiken”.
Pagina uit Anna’s dagboek
De onderduikers werden echter goed geïnformeerd over wat er buiten gebeurde. Het oorlogsnieuws werd verspreid door de radio (vooral uitzendingen van de Nederlandse regering in ballingschap) evenals door de vrienden van de Frank-familie die hen vaak bezochten.
Anne 27 maart 1943:
„Rauter, een Duitse grote mond, gaf onlangs een toespraak. “Alle joden moeten vóór 1 juli uit de door de Duitsers bezette gebieden zijn. De provincie Utrecht wordt gereinigd van Joden [alsof het kakkerlakken zijn] tussen 1 april en 1 mei, en de provincies Noord- en Zuid-Holland tussen 1 mei en 1 juni. Deze arme mensen worden afgevoerd naar smerige slachthuizen als een kudde ziek en verwaarloosd vee. Maar ik zal niet meer over dit onderwerp zeggen. Mijn eigen gedachten geven me nachtmerries!”
Opmerkelijk is dat ervaringen in oorlogstijd hebben geleid tot een geheel andere bena-dering van religie voor beide meisjes.
Anne, 11 April 1944:
„We kunnen nooit gewoon Nederlands zijn, of gewoon Engels, of wat dan ook, we zullen altijd ook Joden zijn en we willen altijd Joden blijven, maar dan zullen er wat voor moeten doen. Wees dus moedig! Laten we onze plicht onthouden en die zonder klacht uitvoeren. Er komt een uitweg. God heeft onze mensen nooit verlaten. Joden hebben door de eeuwen heen moeten lijden, maar door de eeuwen heen zijn ze blijven leven, en de eeuwen van lijden hebben hen alleen maar sterker gemaakt”.
Waarschijnlijk kwam Rutka door haar eigen ervaringen tot een heel andere conclusie, want ze schreef het volgde:
Rutka, 5 februari 1943:
„Dat beetje geloof dat ik ooit had, is volledig vervlogen. Als God zou bestaan, zou hij zeker niet toestaan dat mensen levend in de oven zouden worden gegooid, en kinderen met geweren in elkaar geslagen zouden worden, of in zakken worden verpakt en dan vergast”.
Rutka was absoluut de illusies kwijt die Anne nog had … Beide meisjes deelden echter dezelfde constante spanning en de angst om naar Auschwitz te worden gedeporteerd, evenals stemmingen van depressie en twijfel over het terugkeren naar de normaliteit.
Rutka, 8 juni 1943:
„Deze grijze huizen hebben mij [evenals] de angst op elk gezicht zeer verontwaardigd. Deze angst hecht zich aan iedereen met zijn tentakels en wil niet meer loslaten”.
Anne, 26 May 1944:
„Op een dag lachen we om de komische kant van het onderduikleven, maar de volgende dag (en er zijn veel van die dagen), zijn we bang en kunnen de angst, de spanning en de wanhoop op onze gezichten worden gelezen”.
Rutka, 5 Februari 1943:
„Ik kan gewoon niet geloven dat ik ooit in staat zal zijn om naar buiten te gaan zonder de “Jodenster”, dat er een einde aan de oorlog zal komen …”
Anne, 8 November 1943:
„Ik kan me gewoon niet voorstellen dat de wereld ooit weer normaal zal zijn voor ons. Ik praat wel over “na de oorlog”, maar het is alsof ik het heb over een luchtkasteel, iets dat nooit zal uitkomen”.
Evenzo was het niet gemakkelijk voor de meisjes om de omstandigheden te doorstaan waarin ze wel moesten leven, hoewel de situatie van Rutka veel beter was dan die van Anne, die twee jaar in volledige afzondering van de buitenwereld verbleef. En de enige luxe die ze zich kon veroorloven, was ’s nachts uit het zolderraam kijken.
Rutka, net voordat het getto werd opgericht:
Rutka, 5 februari 1943:
„De cirkel wordt steeds meer gesloten. Volgende maand zal er een getto zijn, een echt getto met stenen muren. In de zomer zal het ondraaglijk zijn om in zo’n grijze gesloten kooi te zitten, om niet meer de velden en bloemen te zien (…)”
1 maart 1943:
„Ik nam opnieuw een lange pauze. Tijdens deze zes dagen zijn we erin geslaagd ons appartement tot één kamer te verkleinen. Het is wel erg krap, je weet niet waar je alles gelaten hebt”.
Anne heeft in haar dagboek een uitgebreide, soms zeer bijtende beschrijving van het onderduikers leven achtergelaten. Een paar heel speciale opmerkingen van 4, 5 en 9 augustus 1943 zijn gewijd aan dit onderwerp. Het meisje deelde haar kleine kamer met de tandarts Fritz Pfeffer (in het dagboek met de bijnaam Albert Dussel).
Anne, 8 april 1943:
„Ik slaap op een kleine divan, die slechts vijf voet lang is, dus we moeten er een paar stoelen toevoegen om hem langer te maken”.
Anne, 16 maart 1944:
„Ik word constant achtervolgd van de ene hoek naar de andere. Ik ben nooit alleen in de kamer die ik deel met Dussel, hoewel ik ernaar verlang veel alleen te zijn. Dat is nog een reden waarom ik mijn toevlucht zoek tot de zolder. Als ik daar ben, of bij jou, kan ik mezelf zijn, althans voor een korte tijd”.
Vliering, 22 februari1962 Fot. Ben van Meerendonk / AHF, collectie IISG, Amsterdam
Ouders
Ook de relaties met de ouders worden genoemd in de dagboeken van beide meisjes, die in beide gevallen niet tot de gemakkelijkste behoorden. Dit was waarschijnlijk te wijten aan de ontberingen van het vervelende bestaan in oorlogsomstandigheden, de stemmingen van opstandigheid typisch voor tieners, maar ook aan de karaktertrekjes van de moeder van Anne, Edith, gemanifesteerd door gebrek aan tact en het negeren van de gevoelens van een gevoelige dochter. Ze had hiervoor een vreselijke klacht bij haar moeder.
Anne, 12 Juli 1942:
„Ze zijn allemaal zo aardig voor me geweest deze afgelopen maand vanwege mijn ver-jaardag, en toch voel ik me elke dag verder afdrijven van Moeder en Margot. Ik heb hard gewerkt vandaag en ze hebben me geprezen, om pas vijf minuten later opnieuw tegen me te zeuren. Je kan gemakkelijk het verschil zien tussen de manier waarop ze omgaan met Margot en de manier waarop ze met mij omgaan. (…) Ik past er niet bij, en dat heb ik de afgelopen weken duidelijk gevoeld. (…) Pappa is de enige die me begrijpt, nu en dan, hoewel hij meestal partij kiest voor moeder en Margot”.
Anne, 2 april 1943:
„Het is moeilijk om de waarheid te vertellen, maar toch is de waarheid dat zij degene is die mij heeft afgewezen. Zij is degene wier tactloze opmerkingen en wrede grapjes over zaken waarvan ik denk dat ze niet grappig zijn, me ongevoelig hebben gemaakt voor elk teken van liefde van haar kant. Net zoals mijn hart in mijn schoenen zinkt elke keer als ik haar harde woorden hoor, zo zonk haar hart toen ze besefte dat er geen liefde meer tussen ons was”.
Er zijn veel meer bittere opmerkingen in Anne’s dagboek over haar relatie met haar ou-ders, vooral die met haar moeder.
Rutka, 25 januari, 1943:
„Elke dag steeds weer opnieuw hetzelfde, alleen mijn moeder schreeuwt steeds vaker naar me vanwege Henius”.
Rutka met Henius
Rutka , 24 februari 1943:
„Dingen worden steeds ingewikkelder met mijn moeder. Gisteren zag ze me met Jumek, Mietek en Micka. Moeder probeerde me te laten opbiechten. Kan ze dan niet begrijpen dat het moeilijk is om zulke gevoelens te delen met een bejaard iemand??? Misschien zou ik haar in vertrouwen kunnen nemen, maar niet met alles”.
In de volgende woorden uit het meisje haar grieven tegen haar beide ouders:
Rutka, 24 februari 1943:
„Sinds kort hou ik veel meer van mijn ouders. Maar soms zijn ze zo slecht voor me. Het doet me veel pijn en dan word ik grof en boos”.
Stemmingswisselingen
De oorlog kwam op een moment dat de beide adolescente meisjes speciale emotionele schommelingen ervoeren. De oorlogservaringen gaven dat een heel apart karakter.
Rutka, 8 juni 1943:
„Wat is er mis met je, Rutka? Kun je jezelf dan helemaal niet beheersen? Dat is niet goed. Je moet het verdragen en ’s nachts je kussen niet doorweken met je tranen. Wie, wat, waar huil je zo voor, zeker niet voor Janek, dus voor wie? Misschien voor vrijheid”.
Bij de onderduikers werden soortgelijke gemoedstoestanden ook ervaren, zoals blijkt uit het dagboek van Anne:
Anne, 29 oktober 1943:
„Mijn zenuwen krijgen vaak de overhand, vooral op zondagen; dat is wanneer ik me echt ellendig voel. (…) Op dat soort momenten doen vader, moeder en Margot er niet zoveel toe. Ik dwaal van kamer naar kamer, klim de trappen op en af en voel me als een zang-vogel wiens vleugels zijn verlamd en die zichzelf tegen de tralies van zijn donkere kooi blijft werpen. „Laat me eruit, waar frisse lucht en gelach is!” huilt een stemmetje in mij”.
Zaken van het hart
Veertien jaar is de leeftijd waarin de eerste verlangens naar liefde opkomen, naar een aanraking van een jongen, naar een kus. Anne en Rutka, ooit aanbeden door zoveel jongens, ervoeren dat ook.
Rutka, 6 februari, 1943:
„Het lijkt erop dat de vrouw in mij wakker is geworden, dat wil zeggen, toen ik gisteren in een badkuip lag en er water op mijn lichaam spetterde wilde ik door iemands handen gestreeld worden … Ik weet niet wat het is, ik heb dat nooit eerder gevoeld”.
In Anne’s geval was de stimulus die bepaalde verlangens veroorzaakte de droom over de voormalige aanbidder Peter Schiff, een droom waarin ze zich heel gelukkig voelde toen ze door zijn wang werd aangeraakt.
Anne, 7 maart 1944:
„Na nieuwjaar vond de tweede grote verandering plaats: mijn droom, waardoor ik mijn verlangen naar … een jongen ontdekte; niet naar een vriendin, maar naar een vriendje”.
Beide tieners ervoeren een grote fascinatie voor jongens: Rutka voor Janek, Anne voor de twee jaar oudere Peter van Pels (in het dagboek bijgenaamd Daan), die ook in de schuilplaats op Prinsengracht 263-267 verbleef. Rutka’s dagboek is voor een groot deel gewijd aan de analyse van haar relatie met een ongeïdentificeerde Janek, van wie ze soms houdt, maar vaker haat (of op zijn minst dat denkt) en die ze voortdurend wreed vernedert.
Rutka, 15 februari 1943:
„Janek heeft me sinds woensdag niet meer bezocht, ik moet toegeven dat ik hem mis, ik bedoel alleen zijn voorhoofd, hij heeft een prachtig blank voorhoofd”.
Rutka, 20 februari 1943:
„Ik was hopeloos verblind door Janek, het is nu alsof nu de schellen van mijn ogen zijn gevallen, ik zag hem duidelijk, sprak niet met hem zonder hem te zien; hij is een heel vervelende kerel, een van degenen die met witte handschoenen aan moordt”.
Rutka, 7 maart 1943:
„Ik overtuig mezelf ervan dat ik niet verliefd ben op Janek, maar ondertussen mis ik hem en lijd ik vaak in de tijd dat ik hem niet kan zien; dat Ik hem niet hoor praten. Soms heb ik spijt dat ik zo droog voor hem was, ik lachte hem uit, zodat hij vaak tot bloedens op zijn lippen beet …”
Anne’s fascinatie voor Peter van Pels vond pas plaats na een lange periode van een gezamenlijk verblijf in het achterhuis. Eerder vond ze hem niet interessant.
Anne, 14 august 1942:
„Peter van Daan arriveerde om half acht ’s morgens (toen we nog aan het ontbijt zaten). Peter, bijna zestien, was een verlegen, onhandige jongen wiens gezelschap niet veel zal toevoegen”.
Peter van Pels
Maar ze had geen keus en het verlangen om dicht bij een jongen te zijn was wakker ge-worden. Hier echter veranderde een sterke fascinatie na enige tijd in een sterke teleur-stelling – Peter van Pels werd te sterk geïdentificeerd met Peter Schiff.
Anne, 18 februari 1944:
„Wanneer ik naar boven ga, is het altijd zodat ik „hem” kan zien. Nu ik iets heb om naar uit te kijken, is mijn leven hier enorm verbeterd. Tenminste het onderwerp van mijn vriendschap is hier altijd en ik hoef niet bang te zijn voor rivalen (behalve Margot). Denk niet dat ik verliefd ben, want dat ben ik niet, maar ik heb wel het gevoel dat er iets moois tussen Peter en mij gaat ontwikkelen, een soort vriendschap en een gevoel van vertrouwen”.
Anne, 27 februari 1944:
Van de vroege morgen tot in de late avond denk ik alleen maar aan Peter”.
Anne, 13 juni 1944:
„Peter is aardig en goed, toch valt niet te ontkennen dat hij me op vele manieren teleur-stelt. Dan denk ik vooral aan om zijn afkeer van religie, zijn tafelgesprekken en verschil-lende dingen van die aard”.
Deze hartdilemma’s gingen gepaard met dilemma’s van een heel andere soort – om al dan niet een zoen te geven?
Rutka, 6 februari 1943, after Janek’s confession that he would like to kiss her:
„Ik zou alleen gekust worden door degene die ik liefheb en hij is onverschillig voor mij. (…) Maar als ik die kus niet toesta, ben ik bang dat ik op deze manier iets moois en helders ga verbreken … Ik ben bang dat ik dan op een dag bitter zal teleurgesteld zijn”.
Tenslotte werd er een verstandige beslissing genomen:
Rutka, 15 februari 1943:
„En nog iets anders, ik ga een kus accepteren van Janek, eindelijk, uiteindelijk zal dan iemand me voor het eerst kussen, Janek, ik vind hem toch leuk”.
Het lijkt er echter op dat die gelegenheid zich niet voordeed, omdat Rutka de jongen met een meisjesachtige wreedheid behandelde en hij haar verliet.
Anne had meer geluk dan haar Poolse collega, want de ontmoetingen met Peter op de zolder waren meer bevorderlijk voor het aangaan van een wat intiemere relatie.
Anne, 1 april 1944,
„En toch is alles nog steeds zo moeilijk. Je weet toch wat ik bedoel, of niet? Ik verlang zo veel naar hem om me te kussen, maar die kus neemt zijn eigen zoete tijd”.
Tenslotte kwam het langgewenste moment:
Anne, 16 april 1944:
„(…) voordat we naar beneden gingen, gaf hij me een. kus door mijn haar, half op mijn linkerwang en half op mijn oor”.
Na de eerste onbeholpen knuffels, kwamen er meer volwassene kussen:
Anne, 28 april 1944:
„(…) Hij kwam naar me toe en ik sloeg mijn armen om zijn nek en kuste hem op zijn linkerwang. Ik stond op het punt de andere wang te kussen toen mijn mond de zijne ontmoette, we drukten onze lippen tegen elkaar. In een roes omhelsden we, steeds opnieuw, om nooit weer te stoppen, oh!”
Maar ook de twijfels kwamen:
Anne, 28 April 1944:
„Eén en de zelfde vraag blijft me lastigvallen: “Is het goed?” Is het goed voor mij om zo snel toe te geven, voor mij om zo gepassioneerd te zijn, om gevuld te worden met zo-veel passie en verlangen als Peter? Kan ik, een meisje, mezelf wel toestaan om zover te gaan?”
De afloop
Op 5 augustus 1943 werden Rutka Laskier en haar familie in de trein gezet en naar Auschwitz vervoerd. Het was niet mogelijk om dit te voorkomen, toch was ze erg bang voor Auschwitz! In februari 1943, na het beschrijven van het slaan van een oude vrouw door een Duitse soldaat, schreef ze:
Rutka, 6 februari 1943:
„(…) als het maar geen Auschwitz wordt!”
5 augustus was misschien wel de laatste dag van haar leven, maar het is zeer waar-schijnlijk dat ze tot december overleefde, zoals wordt bevestigd door de Auchwitz-gevangene Zofia Minc:
„Mijn collega, de 17-jarige Rutka Laskier uit Będzin, sliep naast me in het blok. Ze was zo mooi dat zelfs dr. Mengele aandacht aan haar besteedde. Toen brak een epidemie van tyfus en cholera uit. Rutka werd ziek van cholera en binnen een paar uur was ze veranderd en onherkenbaar geworden. Ze was de schaduw van zichzelf. Ik nam haar mee in een vuilnis kruiwagen naar het crematorium. Ze smeekte me om haar mee te nemen naar de draden zodat ze zich erop kon werpen en de elektrische stroom haar zou doden, maar een SS-man met een geweer volgde ons en stond het niet toe.”
Het getuigenis van Zofia Minc
Heeft de nachtmerrie beschreven door Rutka in haar notitie van 5 februari zich aldus voltrokken?
Op 5 augustus 1943, toen Rutka vertrok op de laatste reis van haar leven, richtte Anne zich op de beschrijving van het dagelijkse bestaan van de onderduikers. Zij werd samen met de andere bewoners van het achterhuis een jaar later, 4 augustus 1944, gearres-teerd. Na een verblijf in het doorgangskamp in Westerbork, volgde Anne op 3 septem-ber, Rutka naar Auschwitz, maar zowel Margot als zij overleefden dat kamp en werden eind oktober naar Bergen-Belsen vervoerd.
Daar ontmoette Anne haar twee vrienden uit Amsterdam, Nanette Blitz Konig en Hannah Pick-Goslar, die in het andere deel van het kamp zaten, maar de gelegenheid hadden om met haar te praten. Jaren later beschreven die vrouwen deze laatste ont-moetingen met Anne. – Het was niet dezelfde Anne die ik kende in Nederland. Het was geen levend, energiek meisje. Ze was vervuld van angst en hopeloosheid – herinnert Hanneh, die haar vriendin hielp met een bescheiden voedselpakket (geciteerd uit “The Tragic Story of Anne Frank”, National Geographic, 2015).
Anne stierf eind februari of begin maart 1945 aan tyfus. Slechts een paar weken voor het kamp bevrijd werd …
Symbolisch graf van de zusters Frank in Bergen-Belsen
“Een dode is een tragedie
Een miljoen is statistiek” – Josef Stalin
Naar schatting zijn er 6 miljoen Joden gedood tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Holocaust. Onder hen waren twee intelligente, denkende meisjes (één uit Amsterdam en één uit Będzin, wier persoonlijke aantekeningen in tegenspraak zijn met de bekende uitdrukking van Stalin. Elke dood was een tragedie, maar niet elke tragedie, een leven dat zinloos werd weggeblazen, maar dat een stempel op het papier zette. Dit is wat we kunnen leren uit de dagboeken van Anne Frank en Rutka Laskier…
Będzin, een muurschildering gewijd aan de familie Laskier, foto: Olo81
Renata Głuszek
Gepubliceerd: 10 juli 2018 / Vertalling: Han Tiggelaar
Citaten uit het dagboek van Anne Frank komen uit: : Anne Frank HET ACHTERHUIS Dagboek brieven, 1988, publ. Bert Bakker
Lees ook: Lichtjes van hoop
THANKS
The author gives a warm thanks to Marek Sapiński for all the help in obtaining information about Rutka Laskier, and especially for providing a scan of the Rutka diary, which until 2006 was kept by his aunt Stanisława Sapińska, as well as the scan of the original Auschwitz testimony of Zofia Minc.
I would also like to thank Mr. Adam Szydłowski for his kind opinion and attention.
Written sources:
- Dziennik Rutki Laskier – a scan of the original
- Dziennik Anne Frank – Dziennik Anne Frank, ed. Krakow 2015 Znak, pdf
- Zofia Minc’s testimony – a scan of the “Report of the Witness’s Testimony”, Bytom, April 28, 1947
Nederlandse publicatie over Rutka Laskier
- *Rutka Laskier uit het Pools vert. door Karol Lesman; inl. uit het Eng. vert. door Karol Lesman: Dagboek: januari-april 1943. Breda: De Geus, 2008
Meertalige publicaties over Rutka Laskier
- Rutka Laskier managing ed., original Yad Vashem English edition Daniella Zaidman-Mauer: Rutka’s notebook: a voice from the Holocaust. Jerozolima: Yad Vashem, 2008
- *Rutka Laskier”: Diario. Bompiani, 2008
- *Rutka Laskier: El cuaderno de Rutka”. Madryt: Suma de Letras, 2008
- *ΛΑΣΚΙΕΡ ΡΟΥΤΚΑ tł. ΠΑΝΤΣΙΟΣ ΓΙΩΡΓΟΣ Κ.: ΤΟ ΗΜΕΡΟΛΟΓΙΟ ΤΗΣ RUTKA. ΗΣΥΓΚΛΟΝΙΣΤΙΚΗ ΜΑΡΤΥΡΙΑ ΤΗΣ “ΠΟΛΩΝΕΖΑΣ ΑΝΝΑΣ ΦΡΑΝΚ”. ΠΑΤΑΚΗΣ, 2010
- *Rutka Laskier” przekład Anna Pilátová: Deník: Leden – Duben 1943. Praga: Academia, 2009
- *Rutka Laskier aus dem Poln. von Friedrich Griese; mit einer Einl. von Zahava Laskier Scherz und einem Nachw. von Mirjam Pressler): Rutkas Tagebuch: Aufzeichnungen eines polnischen Mädchens aus dem Ghetto. Berlin: Aufbau Verlag, 2011
- *ルトゥカ・ラスケル. ルトゥカ・ラスケル著; 尾原美保訳. 尾原美保 Rutka Laskier, tł. Miho Ohara: ルトゥカのノート: ナチスの犠牲になった14歲の少女の手記 Rutuka no nōto: Nachisu no gisei ninatta jūyonsai no shōjo no shuki. Tōkyō: PHP研究所, 2008
- *Rutka Laskier” tł. Maryla Laurent: Le journal de Rutka. Paryż: Robert Laffont, 2008
- *Rutka Laskier transkrypcja oryg. tekstu i korekta Izabela Tumas, Maciej Z. Szczepka: Pamiętnik Rutki Laskier. Katowice: Polskapresse, 2006
- *Рутка Ласкер: Дневник: голос из Холокоста 14-летней Рутки “Польской Анны Франк”. Princeton: Iron Dome Group, 2017